In dit artikel ga ik het hebben over de verteringssappen van het spijsverteringskanaal, hun kenmerken en hun functies.
Verteringssappen horen bij de chemische vertering. De enzymen die in verteringssappen zitten zorgen ervoor dat de voedingsstoffen worden afgebroken tot kleine moleculen die opgenomen kunnen worden door de darmwandcellen.
Een belangrijke tabel hierbij is Binastabel 82E en 82F. De drie voedingsstoffen die afgebroken moeten worden tot kleine moleculen zijn de koolhydraten, eiwitten en vetten. De drie andere voedingsstoffen, te weten vitamines, mineralen en water, hoeven niet verteerd te worden want die zijn al klein genoeg om te kunnen worden opgenomen in de darm.
De sappen waar het om gaat zijn speeksel, maagsap, gal, alvleessap en darmsap. Speeksel bestaat uit slijm en amylase. Slijm zorgt ervoor dat voedsel makkelijk ingeslikt kan worden. Amylase is een enzym dat amylose, ook wel bekend als zetmeel, omgezet wordt in maltose. Het autonome zenuwstelsel zorgt ervoor dat deze productie van slijm en amylase op gang komt. Als je iets lekkers ruikt of in je mond hebt, wordt speeksel geproduceerd.
Maagsap bestaat uit zoutzuur, slijm en pepsinogeen. Zoutzuur zorgt ervoor dat bacteriën in het voedsel gedood worden. Daarnaast zorgt het ervoor dat pepsinogeen, een inactief pro-enzym, wordt omgezet in pepsine, een actief enzym. Pepsine breekt eiwitten af tot kortere polypeptideketens. Pepsine stimuleert ook de omzetting van pepsinogeen tot pepsine, waardoor je kunt spreken van positieve terugkoppeling. Slijm in maagsap beschermt de maagwand tegen het zuur uit zoutzuur.
Gal wordt geproduceerd door de lever en opgeslagen in de galblaas. Gal emulgeert vetten, dat houdt in dat grote druppels kleine vetdruppels worden. Er worden geen bindingen verbroken, dus is er geen sprake van vertering. Door het kleiner maken van de vetdruppels, wordt het contactoppervlakte van de vetdruppels vergroot. Zo kunnen later de andere enzymen er beter bij.
Gal wordt afgegeven aan de twaalfvingerige darm, wanneer daar een lage pH is. Wanneer de maagportier net open is geweest en er een stukje zure voedselbrij door de maagportier naar de twaalfvingerige darm is vervoerd, daalt de pH van de twaalfvingerige darm. (De zure voedselbrij is natuurlijk zuur omdat er in de maag zoutzuur aan toegevoegd is.) De lage pH van de twaalfvingerige darm is dus de prikkel voor de galblaas om gal af te geven.
De lage pH van de twaalfvingerige darm is ook voor de alvleesklier de prikkel om zijn verteringssap af te geven: alvleessap. Alvleessap bevat enzymen voor de vertering van koolhydraten, eiwitten en vetten. Alvleessap bevat enzymen en is basisch waardoor de pH van de twaalfvingerige darm weer stijgt tot 8 à 9. Daardoor krijgt de maagportier weer een prikkel om een deel van de voedselbrij door te laten. De maagportier gaat dus open en dicht afhankelijk van de pH van de twaalfvingerige darm. De pH verandert doordat er afwisselend zure voedselbrij en basisch alvleessap in terecht komt.
De voedselbrij gaat vervolgens naar de dunne darm. De dunne darm produceert darmsap en darmsap bevat enzymen die koolhydraten en eiwitten verteren. In de dunne darm zijn de voedingsstoffen inmiddels zo klein dat ze in het bloed kunnen worden opgenomen door de darmwandcellen. In het volgende artikel leg ik uit hoe dat proces, dat resorptie heet, in elkaar zit.